BIJZONDERE BEPALINGEN voor het
ONDERWIJS IN DE HANDWERKEN VOOR MEISJES op de
STADS-ARMENSCHOOL te Dordrecht
1858
(Dordrecht, Blussé en van Braam)
BIJZONDERE BEPALINGEN
voor het Onderwijs in de Handwerken voor
Meisjes op de Stads-Armenschool, te Dordrecht
Art. 1.
Het doel van dit onderwijs is om meisjes zoo veel mogelijk te bekwamen
in het breijen, naaijen, stoppen en merken.
Art. 2.
De Commissie laat tot dit onderwijs alleen toe de meisjes dezer school,
die den leeftijd van zeven jaren bereikt hebben en zich door
oppassendheid en zindelijkheid onderscheiden.
Zij is bevoegd de meisjes, die met bijzondere goedkeuring van de
dagschool ontslagen zijn en nog eenige tijd de avondschool blijven
bezoeken, ook gedurende dien tijd een voortgezet onderwijs in het
naaijen te verschaffen.
Art. 3.
Zij wijst viermaal in het jaar, en wel telkens den tweeden maandag van
Januarij, April, Julij en October, de meisjes aan, die dit onderwijs
mogen bijwonen.
Art. 4.
Behoudens den bepaalden vacantietijd wordt het onderwijs gegeven elken
Maandag, Dingsdag, Donderdag en Vrijdag, des namiddags van 4 tot 6 ure.
Art. 5.
De leerlingen worden verdeeld in twee klassen, en elke klas in zoo veel
afdeelingen als overeenkomstig den aard van dit onderwijs nuttig
geoordeeld wordt.
Art. 6.
De eerste of laagste klasse oefent zich uitsluitend in het breijen; de
tweede zet deze oefening voort, doch ontvangt tevens onderrigt in de
andere handwerken.
Art. 7.
Er wordt kosteloos voorzien in de benoodigde naalden, naaigaren en
breiwol, De ouders of verzorgers der kinderen voorzien verder in de
stoffen ter bearbeiding, voor zoo verrre die niet op eene andere wijze
kunnen verstrekt worden.
Art. 8.
Het meer bijzonder toezigt op dit onderwijs is, onder het bestuur der
Commissie, opgedragen aan vier Regentessen. Zij worden door Burgemeester
en Wethouders benoemd. De benoeming geschiedt voor vier jaren. Jaarlijks
op den 1 Januarij treedt er eene af, volgens eenen op te maken rooster.
De Commissie zendt jaarlijks voor 1 December aan Burgemeester en
Wethouders eene aanbevelings-lijst van twee personen, ter vevrulling van
de gewone aftreding.
Bij vacature tusschentijds wordt die aanbeveling binnen zes weken
opgezonden.
Art. 9.
Zij verdeelen hare werkzaamheden en benoemen eene uit haar midden tot
voorzitster. Van die benoeming geven zij kennis aan de Commissie.
Art. 10.
Zij vergaderen ten minste eens in elke twee maanden met elkander,
eenmaal in elk half jaar met de Commissie, en voorts zoo dikwijls de
Voorzitter der Commissie of twee Regentessen eene bijeenkomst verlangen.
Art. 11.
Het is Regentessen in het algemeen aanbevolen de werkplaats der meisjes
zoo veel mogelijk te bezoeken. Minstens eens in de week zal zij door
ééne Regentes bezocht worden.
Bij die gelegenheid zal men zich vooral overtuigen van de doelmatigheid
van het onderwijs, of de orde wordt gehandhaafd, of de kinderen rein ter
school komen, behoorlijke vorderingen maken en het werk met ijver,
netheid en zindelijkheid verrigten.
Art. 12.
Regentessen zullen, zoo veel mogelijk, het getrouw opkomen der meisjes
bevorderen en ontvangen daartoe elke drie maanden:
a. een staat van de meisjes aan het onderwijs deelnemen en de
veranderingen die daarin hebben plaats gehad.
b. een staat van de meisjes die de school verzuimd hebben.
Art. 13.
Zij dienen de Commissie van berigt en raad omtrent de benoodigheden voor
het onderrigt, en deelen haar ten allen tijde omtrent den gang van het
onderwijs en het onderwijzend personeel zoodanige opmerkingen mede, als
zij in het belang dezer zaak nuttig rekenen.
Vastgesteld te Dordrecht, ter openbare
raadsvergadering van den 28sten September 1858.
De Burgemeester TIMMERS VERHOEVEN
De Secretaris P. VAN DEN BRANDELER.
|
WIJZIGING
van art. 8 der bijzondere bepalingen voor het
onderwijs in de handwerken voor meisjes
op de Stads-Armenschool
te Dordrecht
van 28 September 1858
(Dordrecht, H.R. van Elk, 1863)
De RAAD der gemeente DORDRECHT, Heeft besloten:
Art. 8 alinea 1 van der Bijzondere Bepalingen voor het onderwijs in de
handwerken voor meisjes op de Stads-Armenschool, wordt gewijzigd als
volgt:
"Het meer bijzonder toezigt op dit onderwijs is, onder het
bestuur der Commissie, opgedragen aan minstens vier Regentessen"
Vastgesteld te Dordrecht, ter openbare
raadsvergadering van den 31 januarij 1863.
De Burgemeester DE RAADT
De Secretaris P. VAN DEN BRANDELER.
|
INSTRUCTIE
voor de
hulp-onderwijzeressen en kweekelingen
bij het onderwijs in de handwerken
op de
STADS-ARMENSCHOOL
te Dordrecht
1858
(Dordrecht, Blussé en van Braam)
Art. 1.
De Hulp-Onderwijzeressen en kweekelingen staan onder het toezigt van
Regentessen en den Hoofdonderwijzer. Behalve de hier volgende bepalingen
moeten zij alle hunne voorschriften opvolgen. De kweekelingen staan
bovendien onder de onmiddellijke bevelen der Hulp-Onderwijzeressen.
Indien zij met het een of ander bezwaard achten, kunnen zij zich wenden
tot de Commissie.
Art. 2.
Zij zullen bij het onderwijs van elke voorkomende gelegenheid gebruik
maken, om op de zedelijke ontwikkeling der meisjes nuttig te werken.
Art. 3.
Zij zorgen dat, voor den aanvang van elken schooltijd, alles gereed zij
voor het onderwijs dat moet gegeven worden, en dat, bij het eindigen van
het onderwijs, alles weder op de daarvoor bestemde plaats behoorlijk
worde geborgen.
Art. 4.
Zij zijn bij het aan- en uitgaan der school en ook tijdens den
schooltijd mede behulpzaam tot het handhaven der orden. Zij mogen
gedurende den schooltijd niets verrigten, dat niet tot hare
schoolwerkzaamheden behoort.
Art. 5.
Zij waken vooral dat de kinderen haar werk met netheid en zindelijkheid
verrigten, en zorgen zoo veel mogelijk voor het bewaren en nuttig
gebruik der benoodigheden voor dit onderwijs. Zij zien mede toe dat
niets zonder toestemming van den hoofdonderwijzer worde medegenomen.
Art. 6.
Zij, die door ongesteldheid mogten verhinderd worden in de school
tegenwoordig te zijn, moeten daarvan onmiddellijk aan den
hoofdonderwijzer kennis geven.
Art. 7.
Zij mogen geene geschenken, hoe ook genaamd, van schoolgaande kinderen
of van hare ouders en verzorgers aannemen.
Art. 8.
Zij, die de school willen verlaten, moeten haar voornemen minstens drie
maanden te voren aan de Commissie kenbaar maken, of, bij vroeger
vertrek, daartoe vergunning bekomen van de bevoegde magt. Die
willekeurig vertrekken verbeuren drie maanden harer jaarwedden of
toelagen.
Vastgesteld te Dordrecht, ter openbare
raadsvergadering van den 28 September 1858.
De Burgemeester TIMMERS VERHOEVEN
De Secretaris P. VAN DEN BRANDELER.
|